66 op de tiende dag bracht Ahiezer, de zoon van Ammishaddai, de leider van het volk van Dan, zijn offer.67 Zijn offerande was een zilveren schaal van honderd dertig sikkels en een zilveren besprenkel van zeventig sikkels, beide volgens de sikkel van het heiligdom, elk gevuld met het fijnste meel gemengd met olijfolie als graanoffer.; 68 een gouden schotel van tien sikkelen, gevuld met reukwerk; 69 een jonge stier, een ram, en een eenjarig Lam ten brandoffer; 70 een bok ten zondoffer; 71 en twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, en vijf eenjarige lammeren, om ten gemeenschapsoffer te offeren. Dit was de offerande van Ahiezer, de zoon van Ammisaddai.Op de elfde dag bracht Pagiel, de zoon van Okran, de leider van het volk van Asher, zijn offer.73 Zijn offerande was een zilveren schaal van honderd dertig sikkels en een zilveren besprenkel van zeventig sikkels, beide naar de Heilige sikkel, elk gevuld met het fijnste meel gemengd met olijfolie als graanoffer; 74 een gouden schaal van tien sikkels, gevuld met reukwerk; 75 een jonge stier, een ram en een lammannetje van een jaar oud als brandoffer; 76 een bok als zondoffer; 77 en twee ossen, vijf rammen, vijf bokken en vijf lammeren van een jaar oud om te worden geofferd als een beursaanbieding. Dit was de offerande van Pagiël, de zoon van Okran.Op de twaalfde dag bracht Ahira, de zoon van Enan, de leider van het volk van Naftali, zijn offer.79 zijn offerande was een zilveren schaal met een gewicht van honderd dertig sikkels en een zilveren besprenkel met een gewicht van zeventig sikkels, beide naar het heiligdom sikkel, elk gevuld met het fijnste meel gemengd met olijfolie als graanoffer; 80 een gouden schaal met een gewicht van tien sikkels, gevuld met reukwerk; 81 een jonge stier, een ram en een lammannetje van een jaar oud als brandoffer; 82 een mannelijke geit als zondoffer; 83 en twee runderen, vijf rammen,vijf bokken, en vijf eenjarige lammeren, ten spijsoffer. Dit was de offerande van Ahira, de zoon van Enan.
84 dit waren de offers van de Israëlieten voor de inwijding van het altaar toen het werd gezalfd: twaalf zilveren platen, twaalf zilveren besproeiingschalen en twaalf gouden schotels. 85 een zilveren schotel woog honderd dertig sikkelen, en een sprengbekken zeventig sikkelen. Alle zilveren schotels woog twee duizend en vierhonderd sikkelen, naar het heiligdom sikkel. 86 de twaalf gouden reukschalen, gevuld met reukwerk, woog elk tien sikkelen, naar het heiligdom sikkel. In totaal woog de gouden schotel honderdtwintig sikkels. 87 het totaal aantal dieren ten brandoffer kwam tot twaalf jonge stieren, twaalf rammen en twaalf eenjarige lammeren, met hun spijsoffer. Twaalf bokken werden gebruikt voor het zondoffer. 88 het totaal aantal dieren tot het offer van de gemeenschap kwam tot vier en twintig runderen, zestig rammen, zestig bokken en zestig eenjarige lammeren. Dit waren de offers voor de inwijding van het altaar nadat het was gezalfd.
89 toen Mozes de tent der samenkomst binnentrad om met de Heer te spreken, hoorde hij de stem tot hem spreken van tussen de twee cherubs boven het verzoendeksel op de ark van de verbondswet. Op deze manier sprak de Heer tot hem.
het opzetten van de lampen
8de Heer zei tot Mozes, 2 ” Spreek tot Aäron en zeg tot hem: ‘wanneer u de lampen, zie dat alle zeven het gebied voor de kandelaar oplichten. “
3 Aaron deed dit; hij zette de lampen op, zodat zij naar voren keken op de kandelaar, precies zoals de Heer Mozes geboden had. 4 Zo is de kandelaar gemaakt; hij was van gehamerd goud, van zijn voet tot zijn bloesem. De kandelaar was precies gemaakt zoals het patroon dat de Heer Mozes had laten zien.
de scheiding van de Levieten
5 De Heer zei tot Mozes: 6 ” Neem de Levieten uit alle Israëlieten en maak ze ceremonieel rein. 7 om hen te reinigen, doet dit: Spreng het water der reiniging op hen; laat hen dan hun gehele lichamen scheren, en hun klederen wassen. En zij zullen zich reinigen. 8 Laat hen een jong rund nemen met zijn spijsoffer van het fijnste meelbloem, gemengd met olijfolie; dan zult gij een tweede jong rund ten zondoffer nemen. 9 brengt de Levieten voor aan de tent der samenkomst, en vergadert het ganse volk Israels. 10 en gij zult de Levieten voor het aangezicht des HEEREN brengen, en de Israelieten zullen hun handen op hen leggen. 11 Aaron zal de Levieten voor het aangezicht des HEEREN offeren, als beweegoffer van de Israelieten, opdat zij bereid zijn het werk des HEEREN te doen.
12 ” dan leggen de Levieten hun handen op de hoofden van de stieren, waarbij ze de ene gebruiken als zondoffer aan de Heer en de andere als brandoffer, om verzoening te doen voor de Levieten. 13 laat de Levieten staan voor het aangezicht van Aaron en zijn zonen, en brengt hen als een beweegoffer den Heere. 14 zo zult gij de Levieten onderscheiden van de andere Israelieten, en de Levieten zullen mijn zijn.15 ” nadat gij de Levieten gereinigd hebt en hen als een golfoffer aangeboden hebt, zullen zij komen om hun werk te doen in de tent der samenkomst. 16 het zijn de Israelieten, die geheel aan mij gegeven zullen worden. Ik heb ze genomen als mijn eigen in plaats van de eerstgeborenen, de eerste mannelijke nakomelingen van elke Israelitische vrouw. 17 Alle eerstgeborene, Mannelijk in Israel, hetzij mens, hetzij dier, is mijn. Toen ik alle eerstgeborenen in Egypte versloeg, heb ik ze voor mezelf apart gezet. 18 En Ik heb de Levieten genomen in plaats van alle eerstgeborenen in Israel. 19 En Ik heb de Levieten uit het midden van het ganse Israel gegeven aan Aaron en zijn zonen, om het werk te doen in de tent der samenkomst, voor de Israelieten, en om verzoening over hen te doen, dat de plage de Israelieten niet zal slaan, als zij het heiligdom naderen.”
20 Mozes, Aäron en de hele Israëlitische gemeenschap deden met de Levieten precies zoals de Heer Mozes geboden had. 21 de Levieten reinigden zich en wasten hun klederen. Toen bracht Aäron hen als een beweegoffer voor de Heer en deed verzoening voor hen om hen te reinigen. 22 daarna kwamen de Levieten, om hun werk te doen in de tent der samenkomst, Onder het toezicht van Aaron en zijn zonen. En zij deden met de Levieten, gelijk als de HEERE Mozes geboden had.
23 De Heer zei tot Mozes, 24 ” Dit geldt voor de Levieten: mannen van 25 jaar of ouder zullen komen om deel te nemen aan het werk in de tent van de samenkomst, 25 maar op de leeftijd van vijftig, moeten ze zich terugtrekken uit hun reguliere dienst en niet meer werken. 26 Zij zullen hun broederen bijstaan in het doen van hun dienst in de tent der samenkomst, maar zij zelf zullen het werk niet doen. Dit is dus hoe je de verantwoordelijkheden van de Levieten moet toewijzen.”
het Pascha
9de Heer sprak tot Mozes in de woestijn van Sinaï in de eerste maand van het tweede jaar nadat zij uit Egypte kwamen. Hij zei: 2 ” laat de Israëlieten het Pascha vieren op de afgesproken tijd. 3 vier het op den bestemden tijd, op den veertienden dag dezer maand, naar al haar inzettingen en inzettingen. “
4 zo vertelde Mozes de Israëlieten om het Pascha te vieren, 5 en zij deden dit in de woestijn van Sinaï bij schemering op de veertiende dag van de eerste maand. De Israëlieten deden alles precies zoals de Heer Mozes geboden had.
6 maar sommigen van hen konden het Pascha op die dag niet vieren omdat ze ceremonieel onrein waren vanwege een dood lichaam. En zij kwamen tot Mozes en Aaron op denzelfden dag, en zeiden tot Mozes: wij zijn onrein geworden om des doods wil; maar waarom zouden wij verhinderd worden, dat wij het offer des Heeren Op den bepaalden tijd aan de andere Israelieten zouden offeren? “
8 Mozes antwoordde hen: “wacht tot ik ontdek wat de Heer u beveelt.”
9 Toen zei De Heer tot Mozes, 10 “vertel de Israëlieten:’ wanneer iemand van u of uw nakomelingen onrein zijn vanwege een dood lichaam of op reis zijn, ze zijn nog steeds om het Pascha van de Heer te vieren, 11 maar ze moeten het doen op de veertiende dag van de tweede maand bij schemering. Ze moeten het Lam eten, samen met ongezuurd brood en bittere kruiden. 12 en zij mogen niets daarvan tot den morgenstond nalaten, noch enig gebeente daarvan breken. Als ze het Pascha vieren, moeten ze alle regels volgen. 13 Maar indien iemand, die rein is en niet op reis, het Pascha niet viert, zo moeten zij van hun volk afgesneden worden, omdat zij het offer des HEEREN niet op den bepaalden tijd hebben gebracht. Zij zullen de gevolgen van hun zonde dragen.
14 “‘ een buitenlander die onder u woont, moet ook het Pascha van de Heer vieren in overeenstemming met zijn regels en voorschriften. Je moet dezelfde regels hebben voor zowel de buitenlander als de inboorling.'”